Archief Ploos van Amstel

VIIa2. Henrick Ploos (van Amstel)

Twee Studenten in de Gouden Eeuw

Brieven van Henrick Ploos van Amstel

aan Nicolaes Heinsius

1635-1637

 

De onverwachte dood van uw zeer edele zoon heeft me al sinds enkele dagen zo gebroken en terneergeslagen, dat ik totnogtoe nauwelijks hoop koester om er weer bovenop te komen. Vaak zag ik zijn vrolijke en opgewekte gezicht weer voor me, zijn geestkracht en de vele aangename dagen, die wij doorbrachten in het vaderlijk huis. Telkens als ik daaraan denk, wellen de tranen weer op’

Voorwoord

Twaalf brieven van Henrick Ploos van Amstel (1618-1639) aan Nicolaes Heinsius (1620 -1681) zijn bewaard gebleven en een afschrift van één brief van Nicolaes aan Henrick. Het zijn brieven geschreven in het Latijn, uit de periode 1635-1637. De vertalingen van de brieven worden in deze bundel gepubliceerd. Over Nicolaes is relatief veel bekend, over Henrick door zijn vroege sterven aanzienlijk minder.

Nicolaes Heinsius was de zoon van Daniël Heinsius en Ermgard Rutgers. Zijn vader Daniël was een toonaangevende Leidse hoogleraar en humanist, eerst bijzonder hoogleraar dichtkunst, later hoogleraar Grieks. Hij was een gezien docent. Hij werd mede door de uitgave van zijn Nederduytsche poemata een belangrijke, moderniserende inspirator van de Nederlandse literatuur voor dichters als Hooft, Bredero, Huygens en Cats. Hij was daarnaast onder andere secretaris van de Nationale Synode van Dordrecht en geschiedschrijver van de Staten van Holland. Zijn talentvolle zoon Nicolaes werd op 11-jarige leeftijd in 1631 ingeschreven aan de Leidse universiteit. Nicolaes dichtte en schreef al op jonge leeftijd in het Latijn. Onder andere zou hij in 1649 gezant worden van koningin Christina van Zweden en later in 1654 resident van de Staten-Generaal te Stockholm. Hij reisde veel rond in Europa en was zo in de gelegenheid om bibliotheken en boekenverzamelingen te bekijken en boeken en handschriften te verwerven. Al van jongs af aan waren boeken immers zijn grootste liefhebberij zoals ook uit de brieven blijkt. Hij zou naam krijgen als groot filoloog en bibliofiel met uiteindelijk een fenomenale en beroemde boekenverzameling die zo’n 13.000 titels bevatte. Op de leeftijd van eenenzestig jaar overleed Nicolaes in 1681.

In januari 1639 overleed op slechts twintigjarige leeftijd zijn vriend Henrick Ploos van Amstel. De dichter Laurens van Nijendael schreef naar aanleiding van zijn dood een gelegenheidsgedicht met een opdracht aan vader Adriaen Ploos van Amstel. Het is een fraaie en onderdanige schets van het karakter van Henrick en van het milieu waarin deze in de jaren dertig van de zeventiende eeuw verkeerde: ‘Mijnheer, te midden van de hardheid die het openbare leven nu eenmaal onvermijdelijk kenmerkt, heeft mijn grote genegenheid en de uit deze genegenheid voortvloeiende evenredige smart, mij enkele alledaagse verzen ontlokt die stellig onwaardig zijn om gelezen te worden bij het overlijden van een zo aanzienlijk jongeman, maar het zij U een troost dat zij dan ook geschreven zijn door een onwaardige. Ik ken, en zeer goed, die edele en geletterde ziel (iets zeldzaams bij de adel en bij een zo jeugdig man), die door Daniël Heinsius, al zo lang de cimbaal van de wereld, zò was gevormd dat hij die tot de hoogste posities was geboren, die toen al de hoogste positie had kunnen bekleden. Om zo’n man niet te treuren leek mij getuigen van gebrek aan respect, om zo’n man wel te treuren al te afschuwelijk.’

Henrick was de op één na oudste zoon en tweede in een rij van 15 kinderen van Adriaen Ploos van Amstel en Agnes van Bijler. Vader Adriaen was in de jaren dertig op het toppunt van zijn macht in de Utrechtse Staten en in de Republiek. Zijn carrière in de landelijke politiek was begonnen in 1618 als hij is afgevaardigd namens de Staten van Utrecht naar de Staten-Generaal. Hij raakte dan betrokken in de machtstrijd tussen Johan van Oldenbarnevelt en Maurits en werd benoemd tot één van de 24 rechters in het proces van van Oldenbarnevelt. Adriaen werd na het overlijden van Maurits, vertrouweling van Frederik Hendrik en maakte deel uit van het zogenaamde Secreet Besogne, de vertrouwensraad die Frederik Hendrik had ingesteld om in beslotenheid snel te kunnen besluiten (‘De speelweeck van Hollant is over, sullen nu t' besoigne beginnen, hope dat zij het cort sullen maecken’, schreef Adriaen aan Constantijn Huijgens). Adriaen kon zo ook zijn invloed uitoefenen bij het invullen van interessante bestuurlijke posities als deze vrijkwamen. Henrick werd in december 1634 op 15-jarige leeftijd onder andere benoemd tot rentmeester van het graafschap Buren en drossaard en schout van Zijne Hoogheids heerlijkheden Zuylesteijn en Leersum. Henricks twee jaar oudere broer Gerard werd in hetzelfde jaar op 17-jarige leeftijd luitenant-houtvester van Utrecht. Drie jaar later, in 1637, werd Henrick in aanwezigheid van zijn vriend Nicolaes Heinsius kanunnik van St. Marie te Utrecht. Zo zag Henrick zichzelf, familieleden en geestverwanten van zijn vader benoemd worden in en buiten Utrecht. Zijn vader verwierf intussen verschillende heerlijkheden waaronder Oudegein. In 1636 verkreeg Adriaen de titel van edelman door de erkenning dat het geslacht Ploos van adellijke oorsprong is en verwant is met het geslacht van Amstel van Mijnden. Hierop vooruitlopend ondertekende Henrick echter al vanaf 1635 af en toe met de achternaam Ploos van Amstel. Van Henricks vader doemt het beeld op van een matador, een dominant man die het machtsspel uitstekend beheerste en een imposant netwerk en bezit wist op te bouwen.

In dit milieu groeide Henrick op waarbij de familie, afhankelijk van het seizoen en de verplichtingen van vader Adriaen, wisselend verbleef in Utrecht op kasteel Oudegein dat Adriaen in 1633 had laten herbouwen en in Den Haag aan de Vijverberg.

Ongetwijfeld leerde Henrick veel van de wederwaardigheden en verhalen van zijn vader. Hij kwam in contact met politici, academici en dichters waarmee zijn vader bevriend was zoals Constantijn Huygens, Daniël Heinsius en Caspar Barlaeus. Verder werd hij gevormd door Daniël Heinsius zelf, bij wie hij periodes in huis woonde. Op achttienjarige leeftijd op 16 oktober 1636 schreef Henrick zich in aan de universiteit van Leiden in de faculteit der politieke wetenschappen. Gelijktijdig met deze academische vorming werd hij in de diplomatie geschoold. Zo ging Henrick in september 1638 samen met Graaf Henrick van Nassau-Siegen en zijn gevolg mee naar Parijs om op verzoek van Frederik Hendrik koning Lodewijk XIII te feliciteren vanwege de geboorte van de ‘dauphin’, de troonopvolger en latere Lodewijk XIV. De reis ging via Middelburg en Dieppe naar Parijs. De reis werd hem echter noodlottig. Henrick stuurde tijdens deze reis helaas geen brieven aan zijn vader. Geen bericht goed bericht, schreef zijn vader aan Huygens op 13 september 1638: ‘In eenige tijt hebbe van mijn soon noch schrijvens noch tijdinge gehadt, geen tijdinge goede tijdinge’. En later, op 12 oktober 1638: ‘van mijn soon en hebbe oock geen brieve’. Er zouden ook geen brieven van Henrick meer volgen. Hij werd ziek en overleed in januari in Parijs, ondanks de goede zorg van de voortreffelijkste artsen. Zijn lichaam werd overgebracht naar Utrecht waar hij op 21 januari 1639 in de Domkerk in de grafkapel van de familie werd begraven.

Adriaen was zeer gesteld op zijn zoon Henrick: ‘hij was van goede hope ende groote progressen inde studien ia in alle t'gene t'welck men in eenen van sodanige conditie soude mogen desidereren’, zo schreef hij op 20 februari 1639 aan Caspar Barlaeus. Adriaen schreef dat hij van plan was om de gedichten die gemaakt waren ter gelegenheid van de dood van Henrick ‘bij een te laten drucken met de casus morbi ende de geadhileerde curen die mij bij twee de voornaemste medecins van Paris onderteyckent, overgesonden is’. Tot deze uitgave is het niet gekomen. Door de dood van Henrick verloor hij een geliefde zoon. Hij verloor ook de zoon die geschikt leek voor de politiek en de diplomatie, een opvolger die in staat zou zijn geweest zijn eigen netwerk in stand te houden en in wiens handen hij daarom de toekomst van zijn familie veilig dacht. Mogelijk verzwakt door dit verdriet, werd Adriaen korte tijd later ziek en hij overleed op 12 maart 1639.

De brieven van Henrick aan zijn vriend Nicolaes Heinsius roepen een beeld op van een jongeman die zich bewust is van zijn maatschappelijke positie, met een brede interesse en met oog voor andermans kwaliteiten. Henrick schreef over boeken die hij las zoals van Terentius, Ovidius, Vergilius, Caesar en Plinius. Ook was hij geïnteresseerd in bijzondere uitgaven. Hij zag de twee jaar jongere Nicolaes als kenner van de klassieke literatuur en van mooie boeken. Uit de brieven blijkt ook zijn verlangen om Nicolaes te zien. Hij moest zich echter regelmatig tegenover Nicolaes verontschuldigen over zijn nalatigheid in het schrijven en was elke keer op zoek naar bevestiging van de vriendschap. Een brief uit 1637 eindigt dan ook met de wens: ‘door het feit dat je je verwaardigd hebt mij een gedicht te sturen, denk ik dat je genegenheid voor mij nog steeds even sterk en vast is’.

Nicolaes Heinsius treurde om de dood van zijn vriend. Hij schreef in zijn opdracht bij het herdenkingsgedicht aan Adriaen Ploos ‘De onverwachte dood van uw zeer edele zoon heeft me al sinds enkele dagen zo gebroken en terneergeslagen, dat ik totnogtoe nauwelijks hoop koester om er weer bovenop te komen. Vaak zag ik zijn vrolijke en opgewekte gezicht weer voor me, zijn geestkracht en de vele aangename dagen, die wij doorbrachten in het vaderlijk huis. Telkens als ik daaraan denk, wellen de tranen weer op’.

Het was Adriaen Ploos van Amstel niet gegeven geweest om zijn zoon te eren met een herdenkingsbundel. Nu, bijna vierhonderd jaar later, gebeurt dit met de uitgave van de vertaling van de twaalf brieven.