Archief Ploos van Amstel |
VIIa2. Henrick Ploos (van Amstel) |
Caspar Barlaeus: Condoleancebrief aan Adriaen Ploos van Amstel vanwege het overlijden van zoon Henrick (1639). Adriaen stuurde hierop een bedankbrief.
Vertaling Brief 378 gericht aan Adriano Plosio. Epistolarum Liber, pars prior, 1667. Vertaling Frank Tichelman 1987
|
Lijkdicht door Caspar Barlaeus 1639 Op de Dood Van den Hoogedelen en treffelijken jonkman HENDRIK PLOOS van Amstel, in Frankrijk omgekormen door een den zijnen zeer bittere dood
Gallie,Gij die met ons en ons land door verdrag zijt verbonden En dat alleen den Bataaf krachtige krijgsmanshand reikt, ‘ Die gemeenschapp1lijk den krijg met ons voert en van stouten Philippus Weert van Uw strijdmakkers ver 't dreigende wapengeweld, Weshalve woeden de Parcen zo wreed tegen Nederlands telgen, Weshalve houdt op Uw grond grimmige Doodsgodin huis? […] Zo is dan, Ploos, U het lot nog goedgunstig dat d'aarde zijn deugden Zelfs in den dood nog vergeldt met 'n hun passende toon.
Gedichten,deel II(1655),p.235,236 |
Aan Adriaan Ploos van Amstel Zeer edele Heer, algemeen sieraad des vaderlands en byzonder sieraad der beoefenaren der Schone Letteren. Deze hele voorbije zomer heb ik geen enkele letterkundige proeve aan U doen toekomen, en ook deze winter niet. De zomer die mij stof tot blijdschap placht te leveren is voor ons door de droeve en tragische krijgsbedrijven funest en verderfelijk geworden. Ten eerste hebben wij aan de Schelde-oever nogal ongelukkig gestreden en daarna tegen de Sigambren. Ik heb getreurd om de nederlaag der onzen en ik heb het niet kunnen verkroppen dat de vijand meer door onze nalatigheid en dolzinnigheid dan door eigen dapperheid heeft overwonnen. Door een heel kleine wending zien wij grote plannen verijdeld en door kleine invloeden wordt men tussen hoop en vrees heen en weer geslingerd. Dat heeft mij stof tot schrijven onthouden en mijn zelfvertrouwen goeddeels doen verdwijnen, zodat ik diensten die ik verschuldigd was aan vrienden en mensen die ik zeer verplicht ben tijdelijk heb gestaakt. En in de winter (liet ik niets van mij horen) vanwege een slechte gezondheid. Van de hoogmogende heer D. Petitius vernam ik dat Uw tweede zoon, een jonkman van grote verwachting, in Frankrijk is overleden. Wilt ge dat ik U troost schenk ? Ge weet dat men deze pleegt te ontlenen aan de onvermijdelijkheid van het sterven, aan de ondoorgrondelijke raadsbesluiten der goddelijke voorzienigheid, aan de hope der herrijzenis en aan de afkeer die de onaangenaamheden van dit leven ons inboezemen. God geve dat de kiemen van grote gaven die bij zijn dood in hem aanwezig werden geacht in Uw andere zonen mogen herrijzen en opwassen tot rijpen vrucht. Vaarwel, Amsterdam 1639. |
Caspar Barlaeus (1584-1648) gravure van P. Sluyter |